Frontonvulling met een kaarsenmaker
Zeedijk 12 (zijgevel Sint Olofssteeg), Amsterdam
In het voorjaar van 2017 werd deze halfronde frontonvulling ingemetseld in de zijgevel van Zeedijk 12 als vervanging van het ‘Lachende Luipaard’ dat weer terugkeerde naar zijn oorspronkelijke plek Zeedijk 47. Deze frontonsteen, afkomstig van Haarlemmerdijk 9, sierde het pand met halsgevel waar in 1742 de kaarsenmaker Barend Hambeek woonde en werkte. In 1751 kocht hij het pand, dat in de koop/ verkoopakte omschreven werd als een huis en erf, waar een smeersmelterij en een kaarsenwinkel gevestigd was.
De Kaarsemaaker, ets uit 1694 van de Amsterdamse prentmaker Jan Luyken (1649- 1712). © Rijksmueum Amsterdam
Het pand Haarlemmerdijk 9 werd omstreeks 1955, met een aantal andere panden afgebroken en vervangen door een groot nieuwbouwblok met winkels en woningen. Het fronton keerde jammer genoeg niet terug in de nieuwbouw, wel de steen met de haringbuis van Vinkenstraat 8. Het fronton met de kaarsenmaker belandde op de werf van Monumentenzorg.
Een poging van de VVAG om in 2016, het hele blok stond in de steigers voor een onderhoudsbeurt, het fronton in de nieuwbouw een plek te geven, net als de steen met de haringbuis, mislukte; de eigenaar/beheerder van het gebouw vond het een en ander te duur… Jammer, een gemiste kans.
De kaarsenmaker op het reliëf staat achter een kist op wieltjes waarin de vloeibare was. Hij houdt een rek vast waaraan katoenen kaarsenpitten hangen. Deze pitten worden in de vloeibare was gedompeld. Door deze handeling met tussenpozen te herhalen ontstaan er kaarsen. De oude beroepsnaam voor iemand die deze handelingen uitvoert is ‘wasbreker’.
Links staat een gemetselde oven van waaruit de gesmolten was in de gietkist werd overgebracht. De maker van het reliëf heeft mogelijk een gravure van Jan Luyken als voorbeeld genomen.
Tegenwoordig noemen we een ieder die een kaars, op welke manier dan ook, vervaardigd, een kaarsenmaker. In vroeger tijden werd er toch een een duidelijk onderscheid gemaakt tussen een ‘kaarsgieter’, die met een lepel gegoten waskaarsen vervaardigde, en een ‘kaarsenmaker’ die getrokken vetkaarsen maakte. In ons land was het kaarsen maken vaak in handen van zeepzieders. Dit ambacht werd in Amsterdam uitgeoefend in gildeverband binnen het Gilde der Kleinkramers.
Tekst: Onno Boers
Huisonderzoek: Hans Brandenburg