Gevelsteen LT ADML GENL ML ASZ DE RUITER 

Prins Hendrikkade 131, Amsterdam

Deze gevelsteen (formaat: 74x 140cm) zit in de gevel van het huis waar admiraal Michiel de Ruyter (1607- 1676) heeft gewoond. Prins Willem III benoemde De Ruyter in 1673 tot luitenant- admiraal- generaal van Holland en West-Friesland, de hoogste rang in het leger van de Republiek. Het ovale medaillon is waarschijnlijk in het begin van de 19de eeuw aangebracht. In het medaillon is een borstbeeld van De Ruyter. Vanaf een strik aan de bovenzijde van het ovaal hangen guirlandes van laurier- en eikenbladeren. Op de onderrand staat: LT ADML GENL ML ASZ DE RUITER. Deze tekst moeten we lezen als ‘Luitenant Admiraal Generaal Michiel Adriaenszoon de Ruyter’.

Boven de ingang van het pand zit een deurkalf met schepen. Een deurkalf of kalf is een tussendorpel in een kozijn, die een deur scheidt van het bovenlicht boven de deur.

De deurkalf van Prins Hendrikkade 131.

De Ruyter betrok het pand begin 1655. Vanuit zijn huis op het ‘Nieuwe Waalseylandt’ keek hij uit over het IJ. Het pand lag voor De Ruyter prettig centraal. Op loopafstand was het Prinsenhof aan de Oudezijds Voorburgwal, waar de Amsterdamse admiraliteit was gevestigd. En op een paar minuten lopen kwam in 1655 op het eiland Kattenburg ’s Lands Zeemagazijn (nu Scheepvaartmuseum) gereed. Dit gebouw diende als magazijn voor scheepsbehoeften van de oorlogsvloot en had een groot dok en werven voor scheepsbouw. De Ruyter ging vaak langs om te assisteren bij de bouw en uitrusting van oorlogsschepen. De admiraal was volgens de verhalen een bescheiden mens en ook op straat, gekleed in een simpel kapiteinstenue, een weinig opvallende voorbijganger.

Impressie van dinsdag 6 september 1672. © Maandblad Ons Amsterdam

In het rampjaar 1672 was de Republiek der Verenigde Nederlanden in staat van chaos. Men was in oorlog met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen tegelijk. Vijandelijke legers rukten op, regenten verloren de moed en het volk was boos. De hoop van de ontevredenen was gevestigd op Willem III, de jongste Oranjetelg, die door de heersende regentengroep rond de gebroeders De Witt jarenlang zo kort mogelijk was gehouden.

In verschillende Hollandse steden werden in de weken na de dubbele moord in Den Haag huizen van vermeende medestanders van Jan en Cornelis de Wit geplunderd en ook Michiel de Ruyter stond erom bekend dat hij het goed met de broers kon vinden. Hij was in de Republiek een gevierde zeeheld, maar in de explosieve situatie die in het najaar van 1672 was ontstaan, betekende een reputatie weinig meer.

Op dinsdag 6 september 1672 stroomde op de Buitenkant (tegenwoordig: Prins Hendrikkade) een boze menigte verzamelde zich en de woede richtte zich op het huis van vlootvoogd Michiel de Ruyter. De admiraal zelf was niet thuis, maar mevrouw de Ruyter ging een angstige middag tegemoet.

Toevallig verscheen op dat moment vóór De Ruyters huis op het (toen nog geheel open IJ) een vaartuig – een zogenaamde inlegger – met geschut aan boord. De Ruijter’s buurman Wessel Smit riep de kapitein aan en haalde hem over om te helpen de vrouw van de admiraal te ontzetten. Aan dek werden zes stukken geschut in stelling gebracht en geladen met schroot. De bewegingen aan boord werden door de menigte op de wal met stijgende ontzetting aangezien. Ongeveer tegelijkertijd verscheen op de Buitenkant zelf een indrukwekkend toegeruste groep ruiters, die gestuurd was door het stadsbestuur van Amsterdam. Er kwamen bovendien schuttervendels uit andere delen van de stad te hulp. Geconfronteerd met deze overmacht op het land en de met schroot geladen kanonnen op het water liet de volksmenigte zich verder in westelijke richting verdrijven. Mevrouw De Ruyter was verlost zonder noemenswaardig gebruik van geweld en zonder dat het tot plundering was gekomen.

Tekst: Onno Boers
Tekst volkswoede:
© Marius van Melle & Niels Wisman, Maandblad Ons Amsterdam