Gevelsteen DE LAAG BRANDEWYN STUCKEN
Groenburgwal 37, Amsterdam
De voorstelling op de gevelsteen, het interieur van een kelderruimte met twee mannen, de een met een wijnhevel en een glas, en aan beide zijden een stelling met (wijn)vaten, verklaart het woord ‘laag’ in het onderschrift. De Dikke van Dale leert ons dat een ‘laag’ een hoeveelheid van voorwerpen is die in min of meer horizontale richting ligt, zoals de vaten op de gevelsteen.
De gevelsteen vóór restauratie.
De gevelsteen vlak na restauratie in 2011.
Wil Abels tijdens de restauratie in 2011.
Nu is het opvallend en wellicht niet toevallig dat het woord laag, maar dan als de naam Van der Laagh ook voorkomt bij de diverse huiseigenaren. Uit het huisonderzoek, dat Hans Brandenburg voor de VVAG deed, kwam het volgende naar voren: In 1764 verkoopt Arent Hartjens een huis, achterhuis en erf gelegen aan de Groene Burgwal, tussen de Korte Zwanenburgerstraat (de huidige Staalstraat) en de Raamgracht, alwaar de Laag Brandewijn Stucken in de gevel staat.
Genoemde Arent Hartjens was de broer en enig erfgenaam van wijlen Catharina Hartjens en zij waren beiden enig erfgenaam van hun zuster Maria Hartjens. Arent, Catharina en Maria waren de enige nagelaten kinderen en tevens erfgenamen van wijlen Catharina van der Laagh, weduwe van Jacob Hartjens (testament 07-04-1679). Catharina van der Laagh was een dochter (en voor een derde part mede-erfgename) van Trijntje Schutte, weduwe van Herman Swijnevoet van der Laagh, die met de executaire kwijtschelding (26-08-1695) eigenaresse van een huis en erf geworden was.
Het is dit pand dat op 2 juni 1708 aan eerder genoemde Catharina van der Laagh, de weduwe van Jacob Hartjens wordt toebedeeld en in 1764 wordt verkocht. In de verkoopakte staat o.a. dat het huis na de toebedeling aan Catharina van der Laagh, in 1708, ‘vertimmerd en geschikt gemaakt is tot de nagemelde percelen’ -het betreft hier namelijk huis en achterhuis- en dan volgt de bovengenoemde beschrijving.
Uit een koopakte van het noordelijke buurhuis (uit 1676) blijkt dat in ‘ons’ pand een door een paard aangedreven kalandermolen was gevestigd. Er waren uitstulpingen in de muren, ten koste van de buren dus, om het paard de ruimte te geven zijn rondjes te lopen. Een kalandermolen diende om lakense stof glad en glanzend te maken.
De genoemde ‘vertimmering’ zal het verwijderen van de kalandermolen en het tot woning verbouwen van het pand inhouden. Uit de ondertrouwakte (1657) van Trijntje Schutte en Herman Swijnevoet van der Laagh weten we dat hij als beroep wijnverlater, kleinhandelaar in wijnen, opgaf. De gevelsteen (formaat: 60x 85cm) zal na de ‘vertimmering’ aangebracht zijn en verbeeld dus op merkwaardige wijze familienaam en beroep.
De gevelsteen is in 2011 door Wil Abels gerestaureerd en weer ‘in kleur gezet’.
Tekst: Onno Boers
Huisonderzoek: Hans Brandenburg