Gevelsteen met een sleper
Bickersgracht 44, Amsterdam
In 1631 koopt Jan Bicker diverse percelen op het ‘Voorste Eilant’ het huidige Bickerseiland, en laat daar huisjes op bouwen, voornamelijk bestemd voor werfarbeiders. Deze pandjes worden in latere koop/verkoopaktes steeds met een nummer aangeduid. Het pand van deze gevelsteen had toen nr.17. Zijn eigen huis stond ook op het Bickerseiland, maar dat was van een ander allooi dan de kleine arbeidershuisjes, het was een soort stadsvilla met zelfs een uitkijktoren.
Jan Bicker, een telg uit een Amsterdams regentengeslacht trouwde in 1625 met Agniette de Graeff Jacobs, dochter van Jacob de Graeff, oud-burgemeester van Amsterdam. Een van hun drie dochters, Wendela, was gehuwd met Johan de Wit, raadspensionaris van Holland en West-Friesland. In het boek ‘De levens van Jan Six’ van Geert Mak is op pag. 110-112 het een en ander over dit huwelijk te lezen. Een van de, in 1631 door Jan Bicker gebouwde huisjes is het latere nr. 44 en had volgens een aantekening in een 18de -eeuws precarioregister ‘de Sleper’ in de gevel. In 1658 wordt huis en erf nr. 17 door Jean Deuts, gemachtigde van Johan de Wit, verkocht.
In hetzelfde jaar worden nog een 9-tal huizen aan de Bickersgracht en in de Grote Bickersstraat uit het bezit van Johan de Wit verkocht. Koper van huis en erf nr. 17 was ene Egbert Claesz, vlotschuitenvoerder van beroep. Het is bijna 100 jaar later (1760) als Elisabeth Lucas, weduwe van Egbert Claesz het pand verkoopt. Latere eigenaren van het pand zijn meestal binnenlandsvaarders. Het pand nr.17, gebouwd dus in 1631, getuige ook het jaartal op de gevelsteen, was een eenvoudige, twee vensters brede trapgevel met 1 verdieping + zolder boven de hoge houten pui. Boven de puilijst zat de gevelsteen met een naar rechts gaand paard, geleid door een man met een zweep en achter hem, uiterst links nog een man die een balk (?) op z’n schouder draagt. De naam ‘de Sleper’ in het precarioregister is hier dus duidelijk in beeld gebracht. De slepers, verenigd in het Sleepersgilde zorgden voor het transport met paard en slede, van zware goederen en objecten zoals houten balken en grote vaten of balen met verpakte goederen. Voor de slepers golden strenge verkeersregels, vastgelegd in diverse keuren, zoals het een-richtingsverkeer in bepaalde straten.
Foto gemaakt door Jacob Olie, in 1893. Rechts het pand met de gevelsteen. © Stadsarchief Amsterdam
Van Lennep en Ter Gouw (De Uithangteekens etc. 1868) noemen de steen niet, maar in het Schetsboek van Jhr. Suasso (1875) wordt de steen op pag. 131 afgebeeld en beschreven, zo ook in de Noord-Hollandsche Oudheden (Van Arkel en Weissman, 1903, VIe stuk, pag. 13). Op foto’s van Jacob Olie (1893, Stadsarchief) is te zien dat de trapgevel vervangen is door een simpele tuitgevel maar is de gevelsteen met de sleper en zijn paard duidelijk zichtbaar net als op het schilderij van Breitner ‘Scheepstimmerwerf’ uit 1900 (coll. Stedelijk Museum). In, of kort na 1903 wordt het oude pand vervangen door nieuwbouw naar tekeningen van architect W.J.Schuitemaker en verrijst er een woon-winkelpand waarin voor de gevelsteen kennelijk geen plaats was. Een foto van Breitner (1904) laat ons zien dat er een Sigarenmagazijn gevestigd was.
De gevelsteen kwam terecht in het depot van het Rijksmuseum en werd een tijd geleden overgedragen aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Veel correspondentie leidde er uiteindelijk toe dat de gevelsteen als langdurig bruikleen werd overgedragen aan de Woonstichting De Key ter plaatsing in het pand Bickersgracht 44, op z’n oude kadastrale plek. De Rijksdienst in Amersfoort kon zich vinden in ons voorstel dat gevelsteen ‘de Sleeper’ niet in een ontoegankelijk depot thuishoorde maar z’n verhaal diende te vertellen op z’n oude plek. Dank daarvoor.
Tekst: Onno Boers
Huisonderzoek: Hans Brandenburg