Gevelsteen molen DE BLOEM

Haarlemmerweg 465, Amsterdam

De twee laatste molens van Amsterdam die ooit op de stadswal stonden, zijn verhuisd naar de Haarlemmerweg in Sloten, die nu bij Amsterdam hoort. Sinds een paar jaar zijn beiden eigendom van Stadsherstel. Een daarvan is molen de Bloem, die in de 19e eeuw vanwege stadsuitbreiding en de aanleg van de Marnixstraat, een behoorlijk stuk verplaatst moest worden. In 1877 werd de molen daarom gesloopt en de onderdelen opgeslagen voor herbouw op de huidige locatie. Daar werd hij in 1878 opgebouwd zoals hij nu nog te zien is: met een stenen onderbouw van vier meter hoog, een onderachtkant en een bovenachtkant.

Deze molen draait nog steeds, in molenaarstermen  ‘voor De Prins’. Dit betekent dat de molen onbelast draait zonder dat de maalstenen worden aangedreven om koren te malen. Het is een uitdrukking die nog stamt uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog. Wanneer de molens op de vestingwallen van de door de Spanjaarden belegerde Prins- gezinde steden stopten met draaien en stilgezet werden, was dit een teken voor de belegeraars dat er geen graan meer was om te malen en dat de voedselsituatie nijpend werd. Het was zo een kwestie van tijd dat de stedelingen uitgehongerd zouden zijn en dat men de verzwakte bevolking en hun verdedigers kon aanvallen. Om de Spanjaarden op het verkeerde been te zetten, liet men de nutteloze molens draaien, om de indruk te wekken dat er nog genoeg graan in de stad op voorraad was. Op deze manier hoopte men dat de Spanjaarden hun beleg zouden opheffen en de stad voor de Prins van Oranje behouden zou blijven.

Molen DE BLOEM in 2024.

Molen de Bloem – ook wel De Blom genaamd – ligt aan de Haarlemmerweg. Dat is de weg van Amsterdam naar Haarlem. Ook wordt hij ook wel de 400 Roe genoemd. Met de Roe of Roede wordt de oude lengtemaat bedoeld, die van plaats tot plaats verschilde. In Amsterdam was een Roe 3,68 meter. 400 Roe wil hier dan zeggen dat deze molen zich circa 1472 meter van de Haarlemmerpoort bevindt. Ook wordt de Bloem in de volksmond wel ‘de eerste molen’ genoemd, omdat er verderop aan de Haarlemmerweg, richting Haarlem nog een molen staat, de 1200 Roe, ook wel ‘de tweede molen’ genoemd.

Tot 1878 stond molen de Bloem dus op de 17e eeuwse stadswal. Het was één van de 24 molens die op de bolwerken van de stadswal stonden. In dit geval op bolwerk Reijckeroordt (de naam refereert aan een polder die bij het Nieuwe Meer lag) dat zich aan het einde van de Bloemgracht bevond. Nu is dat het Tweede Marnixplantsoen. Zowel de molen als de Bloemgracht zelf ontlenen hun naam aan de oude naam voor het bolwerk: ‘De Blom’.

De Bloem is als stellingmolen, een hoge windmolen met een galerij of stelling, in 1768 op het bolwerk gezet. Zo’n molen staat meestal in bebouwd gebied en moet hoog zijn om binnen de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen, de ‘vrije windvang’. Hij verving de gelijknamige standerdmolen. De standerdmolen is een richtbare windmolen en het oudste houten type windmolen van Nederland. Hij is veel te zien op prenten uit de 17e eeuw. Een gevelsteen aan de Marnixstraat 285 herinnert nog aan de molen die daar tegenover stond. De molen is daarop nog afgebeeld als standerdmolen uit 1610.

De Singelgracht met de Raampoort, ter hoogte van de huidige Lijnbaansgracht 99- 100, en bolwerk Rijkeroord. Rechts, op het bolwerk, de in 1614 opgerichte standerdmolen. Ets uit ca. 1652/ 56 van
Cornelis Danckerts (1604- 1656). © Stadsarchief Amsterdam

De gevelsteen op de Marnixstraat 285.

Marnixstraat 315, voorheen Schans, met molen De Bloem (Schans 4) op bolwerk Rijkeroordt. De bebouwing rechts is in 1813 afgebroken. Tekening uit 1813 van Gerrit Lamberts. © Stadsarchief Amsterdam

Volgens de archieven huurden Wouter Jansz. en Gerridt Remmertsz., molenaars, van de stad een stuk grond van 40 bij 20 voeten op het bolwerk voor plaatsing van een molen en twee woningen. De molen “De Bloem” was van oorsprong een standaardmolen, maar in 1768 verbouwd tot een bovenkruier. Verbouwen betekent afbreken en nieuw opbouwen, want een standaardmolen en een bovenkruier zijn totaal verschillende type molens. De twee stenen bij de deurscharnieren geven de tijd aan wanneer dit gebeurde. ANNO en 1768.

Het perceel  aan de Haarlemmerweg waarop de molen werd her- opgebouwd, was een weiland dat toebehoorde aan Pieter Pouwels zonder beroep en Hendrik Pouwels, houthandelaar van beroep. Zij hadden het gekocht van de veehouder Jan Schipper. De firma T. Peppink & zoon, aan de Amsterdamse Looiergracht 32- 38, herbouwde de molen op zijn huidige staanplaats. De eerste steen voor de onderbouw werd gelegd door P.H. Pouwels zoals dat in de gevelsteen boven de twee toegangsdeuren is aangegeven.

De gerestaureerde eerste- steenleggingsteen.

Op 31 mei 1899 werd door de erfgenamen van P. en H. Pouwels de molen “De Bloem” verkocht aan de korenmolenaar Joh. Corn. Bakkeren.

In 1927 kocht de gemeente de molen en verhuurde deze sinds 1931 aan de firma Schuurman. Hendrik Schuurman moderniseerde de molen door er een elektrische maalstoel in te plaatsen, zodat er ook bij windstilte gemalen kon worden. Ook na de Tweede Wereldoorlog werd De Bloem nog gemoderniseerd. De molen bleef tot 1960 in bedrijf, ook al werd in de laatste jaren veelal elektrisch gemalen.

Van 1963 tot begin jaren 70 werd de molen voor bezichtiging opengesteld en kon men in een horecagelegenheid onder in de molen iets gebruiken. In de molen was van 1967 tot 1998 een specerijenhandel ondergebracht, Schuurmans Specerijen, welk bedrijf in 1998 verhuisde naar een bedrijventerrein.

De Bloem is doorgaans niet voor het publiek toegankelijk, maar wordt bij speciale gelegenheden soms opengesteld.

Één van de twee jaartalstenen.

Boven de toegangsdeuren van de molen bevindt zich nog de originele 18e eeuwse gevelsteen waar een bloem op staat afgebeeld boven een korenveld. Een zogenaamde korenbloem. In 2023 heeft gevelstenen- restaurator Wil Abels gevelsteen de Korenbloem gerestaureerd en van nieuwe kleuren voorzien. De steen moest van wel 30 verflagen worden ontdaan zodat de onderliggende afbeelding weer zichtbaar werd. Hij is zelfs een keer als een klaproos afgebeeld en was dus rood. Wil noemde de bloem daarom “De toverbal”.

Ook de scharnieren van de hoge en zware wagendeuren, van 4 meter hoog en 10 cm dik, dienden aangepakt te worden. Die waren aan het roesten waardoor het ijzer in volume toeneemt. Door dat toenemen in volume is het natuursteen waar de scharnieren in zitten gebarsten. De stenen zijn daarom opengehakt, het ijzer is ontroest en van roestwerend middel voorzien. Daarna konden de stenen weer hersteld worden.

Tekst: Stadsherstel