Gevelsteen MET EEN AFGEVLAKTE ROEMER
Geldersekade 116, Amsterdam
Het huis Gelderse kade 116 staat volgens het woningonderzoek vanaf ten minste 1655 bekend als ‘de Gouden Roemer’ en vanaf de verbouwing/ vernieuwing van de voorgevel in 1712 als ‘de Roemer’. In 1569 koopt de weduwe van Barent Jansz, Marij Pieters, een pand op de Zeedijk. Dit pand loopt door tot het water van de Geldersekade. Een kleine honderd jaar later wordt het pand gesplitst door de erven van Marij Pieters.
De koper van 1655, de eerste bezitter van het pand Geldersekade 116, Cornelisz, Roeland is een wijnverlater, wijnkoper. Het kan zijn dat hij het pand al enige tijd gebruikte en daar nog voor de verkoop de gevelsteen had geplaatst. In 1712 wordt het pand verkocht aan Boudewijn Smit. Deze trouwt in 1693 met Rebecca Hops. Hij had toen het beroep van kleermaker. Het pand is tussen 1712 en 1731 beduidend in waarde gestegen. Het redres der verponding van 1731 geeft de oude en de nieuwe belastingen en deze zijn verdubbeld. Ook de waarde bij de volgende verkoop van 1769 toont een verdubbeling.
Bij die verkoop is op te merken dat het ‘goud’ uit de roemer is verdwenen. De steen is ook vernieuwd. Deze is qua stijlkenmerken te dateren tussen 1710 en 1720. Waarom Boudewijn Smit opnieuw een Roemersteen in de gevel plaatst is (nog) niet duidelijk. De nieuwe huisnaam de Roemer is zoals hier boven te zien is, tot het begin van de 19e eeuw te volgen (rond die tijd eindigt het transportarchief).
Kloverniersburgwal 62.
Een roemer is een wijnglas met een bolle kelk en een dikke, holle stam die van noppen is voorzien. Omdat er vroeger veel met de handen werd gegeten, waren deze glad van het vet. De noppen dienden voor een betere grip op het glas en waren vaak in de vorm van druiven uitgevoerd. De naam is volgens de breedst gedragen verklaring afkomstig van het Duitse woord Römer, dat Romein betekent. Andere lezingen zijn dat de naam afkomstig is van het Nederrijnse woord römmen, dat bluffen betekent. De roemer heeft zich vanaf circa 1500 in Duitsland uit de berkemeyer ontwikkeld en werd oorspronkelijk uit bosglas vervaardigd. Het glas was populair in Duitsland en Nederland. Tot in de huidige tijd worden roemers geproduceerd.
In Amsterdam zijn nu nog twee andere gevelstenen met daarop een roemer afgebeeld te zien: op de Kloveniersburgwal 62 en in de tuin van het Rijksmuseum in Amsterdam, afkomstig uit de Damstraat no. 20.
Tuin Rijksmuseum Amsterdam.
Ter Gouw en van Lennep, schrijven in hun boek De Uithangtekens uit1868: ‘Aan sommige wijnhuizen hing men eenvoudig: de Roemer uit, met of zonder bijschrift.
‘De meest voorkomende uithangteekens aan onze herbergen en kroegen zijn in de steden: de Toelast, een groot wijnvat ‘qui contient six cent quarante bouteilles de vin’; (wij laten dit een ander zeggen, omdat wij ’t zelf niet nagemeten hebben) – ’t Rinse Wijnvat, ’t Anijsvat, de Drie Fleschjes, nooit één, altijd drie, om den overvloed aan te duiden; – de Roemer of de Vergulde Roemer; ’t Zwijnshoofd, voor de lekkerbekken; – ’t Zwaantje, een zeer geliefkoosd zinnebeeld, waarop wij in de Tweede Afd. terugkomen; – ’t Dorstige Hart…
Geen drinktuig intusschen dat meer uithing en nog uithangt dan de Roemer of Roomer, zoo als die vroeger heette: immers Huygens spreekt van ‘Rynsche Roomertjens’, en een oude gevelsteen in de Roomolensteeg geeft geeft de afbeelding met het onderschrift: in de 3 Romers 1635. Aan sommige wijnhuizen hing men eenvoudig: de Roemer uit, met of zonder bijschrift. Te Amsterdam op de Bloemgracht, te ’s Gravenhage in de Boekhorststraat en Joost weet op hoe vele plaatsen meer, las men er onder het banale:
Als gij dees Roemer ziet, gij kuntze prijzen of laken,
Maar komt in, proeft mijn nat, dat zal u beter smaken.
Maar dikwijls had ook de Roemer een adjektief bij zich ter onderscheiding, en heette ’t: de Gouden, de Groote, de Oude, de Rinse Roemer, enz. De Frissche Roemer hing uit aan de herberg, waar ’t Vrouwtje van Sloterdijk gewoond had, en ook aan menig andere kroeg, met een rijm, als:
In den frisschen Roemer vermaert,
Hier drinkt men en sprinkt men en rijt men te paert.
Een mooi exemplaar van den Gouden Roemer ziet men nog op den Heiligeweg, met guirlandes van druiventrossen gebeeldhouwd en verguld. Ook te Groningen aan een tabakswinkel hangt hij uit: – wellicht nog een overblijfsel van den tijd, toen men bij den tabak ook drank verkocht.’
Ter Gouw en van Lennep noemen wel de Gouden Roemer in het algemeen maar gaan in hun boek niet verder over dit onderwerp of het benoemen van enkele andere adressen waar een Gouden Roemer te vinden zou zijn. In het schetsboek van Jonkheer Suasso is vreemd genoeg de steen de Roemer niet opgenomen.
Jos Otten, Jaques Wilbrink en Wil Abels hebben de steen recentelijk schoongemaakt maar tot een verdere restauratie is het door omstandigheden tot nu toe nog niet gekomen.
___________________________
Huisonderzoek en tekst: Jaques Wilbrink